Onderbouwing

Het Expertisecentrum Genetica van Universiteit Utrecht heeft een wetenschappelijke studie gedaan om na te gaan welke erfelijke en/of rasgebonden ziekten belangrijk zijn bij de populairste hondenrassen. Belangrijk is dat daarbij speciaal is gekeken welke van deze ziekten binnen Nederland van belang zijn.

Rashonden, stamboomhonden, look-alikes, kruisingen

Onder de term ‘rashonden’ verstaan we hier alle honden van een ras, met of zonder stamboom.

Rashonden met een stamboom noemen we ‘stamboomhonden’. Van stamboomhonden is de afkomst en die van hun voorouders bekend. Sinds 2014 wordt in Nederland DNA afgenomen bij stamboomhonden om daarmee hun afkomst te controleren.

Rashonden zonder stamboom worden ook wel ‘look-alikes’ genoemd. Ze lijken precies op de stamboomhonden van dat ras, maar hebben geen stamboom om aan te tonen dat zij en al hun voorouders daadwerkelijk voor 100% van dat ras zijn. Er kan dus niet met zekerheid gezegd worden dat zij geen ‘vreemde’ genen in hun erfelijk materiaal hebben.

Met ‘kruising’ bedoelen we hier alle honden waarin meerdere rassen gekruist zijn. Dat kan een kruising zijn van twee bekende rassen, of een kruising van een bekend ras met een onbekende hond, of een mengelmoes van allerlei rassen door elkaar.

In het onderzoek van Universiteit Utrecht is gekeken naar rashonden, dus zowel met als zonder stamboom. Dat heeft meerdere redenen:

  • Bij publicaties van wetenschappelijk onderzoek wordt vaak niet gemeld of het honden met of zonder stamboom betreft.
  • Honden zonder stamboompapieren die toch overduidelijk van een bepaald ras zijn, ontstaan vaak uit dezelfde verzameling erfelijk materiaal als honden die dat papier wel hebben. Een stamboom moet door de fokker worden aangevraagd. Als deze dat niet doet, krijgt de hond geen stamboompapieren, maar blijft het nog steeds dezelfde hond met dezelfde erfelijke eigenschappen.
  • Voor het doen van degelijk wetenschappelijk onderzoek is een grote groep dieren nodig. Het aantal stamboomhonden is bij de dieren die tot nu toe onderzocht zijn vaak nog te klein om betrouwbare uitspraken te doen over alleen stamboomhonden. Door ook rashonden zonder stamboom bij het onderzoek te betrekken, die vrijwel dezelfde genen zullen hebben, zijn betrouwbare uitspraken wél mogelijk.

In de toekomst, als de groep honden die in dit onderzoek bekeken wordt steeds groter wordt, hopen we zoveel gegevens te hebben dat er wél een betrouwbaar onderscheid gemaakt kan worden tussen de resultaten van stamboomhonden en die van look-alikes.

De keuze van de rassen

Op dit moment zijn er 38 rassen opgenomen. De keuze voor de rassen is gebaseerd op de top 25 van hondenrassen waarvan de afgelopen jaren de meeste pups met stamboom zijn geboren (bron: gegevens Raad van Beheer op Kynologisch Gebied). Daaraan zijn de 9 Nederlandse hondenrassen toegevoegd en vier rassen die weliswaar niet in de top 25 voorkomen bij de Raad van Beheer, maar wel veel in het straatbeeld worden gezien (veel look-alikes hebben).

De Nederlandse populatie

Alle honden van een bepaald ras binnen Nederland noemen we de Nederlandse populatie van dat ras. Binnen deze populatie is vrij veel uitwisseling van erfelijk materiaal, omdat honden met elkaar gepaard worden en genen (ook die met een foutje) zo worden doorgegeven.

Er is veel minder uitwisseling van erfelijk materiaal met honden van dit ras uit andere Europese landen. En er is meestal heel weinig uitwisseling van erfelijk materiaal met honden uit bijvoorbeeld Amerika of Australië. Dat gebeurt alleen als er honden (of sperma als het gaat om kunstmatige inseminatie) uit die landen hierheen worden gehaald om mee te fokken. Daardoor hoeft een ziekte die in het erfelijk materiaal van dat ras in Australië voorkomt, niet ook binnen de Nederlandse populatie van dat ras voor te komen.

Als bij het maken van een lijst met erfelijke aandoeningen van een ras niet wordt opgelet waar die aandoening is gesignaleerd, dan ontstaat een vertekend beeld. Want een ziekte bij een hond van een bepaald ras in Amerika zegt niets over of die ziekte ook bij de Nederlandse honden van dat ras voorkomt. Om te weten welke ziekten er nu echt binnen Nederland bij de hondenrassen voorkomen, moet daarom onderscheid gemaakt worden naar waar zo’n ziekte precies is gevonden en moet er goed gekeken worden naar wat dierenartsen in Nederland bij honden aantreffen.

Het onderzoek van de Universiteit Utrecht heeft zich hier speciaal op gericht. Het is uitgevoerd in verschillende stappen.

  • Eerst is een kwalitatief onderzoek gedaan: welke aandoeningen zijn belangrijk bij de rassen in Nederland? Dit onderzoek bestond uit 3 onderdelen.
  • Daarna is gestart met een kwantitatief onderzoek: hoe vaak komt een bepaalde aandoening bij dit ras in Nederland voor?

Dit laatste onderzoek blijft doorlopen. De uitkomsten worden steeds up to date gehouden zodra er nieuwe gegevens beschikbaar zijn over de Nederlandse hondenpopulaties.

Kwalitatief onderzoek deel 1: Literatuurstudie

In de eerste plaats is er een literatuurstudie uitgevoerd om na te gaan welke aandoeningen bij welk ras beschreven zijn in de literatuur. De gebruikte bronnen zijn wetenschappelijke artikelen, diergeneeskundige overzichtsboeken, online databases van onderzoeksinstellingen, webpagina’s van laboratoria en rapportages van rasverenigingen. De bronnen zijn gewogen op betrouwbaarheid en mogelijke relevantie voor de Nederlandse populatie.

Uit deze literatuurstudie is een overzicht ontstaan van de belangrijkste aandoeningen per ras die belangrijk kunnen zijn voor de Nederlandse populaties.

Kwalitatief onderzoek deel 2: Interview diergeneeskundige specialisten

Specialisten van de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (UKG) van Universiteit Utrecht gaven op basis van hun kennis en praktijkervaring binnen hun vakgebied aan welke aandoeningen belangrijk zijn voor elk van de onderzochte rassen in Nederland.

Kwalitatief onderzoek deel 3: Analyse van het patiëntenbestand van de UKG

Patiënten die bij de UKG (Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren) komen, worden bijgehouden in een database. Uit deze database is gemeten bij welke specialistische poliklinieken de honden van elk ras kwamen.

Er zijn ook gegevens verzameld over een controlepopulatie, namelijk alle honden die als ‘Kruising’ in de database stonden. Dat zijn bijvoorbeeld kruisingen van twee rassen, maar ook honden waarvan helemaal niet duidelijk is uit welke rassen ze zijn ontstaan. Bij die dieren is erfelijk materiaal van allerlei rassen door elkaar aanwezig. Daardoor zijn ze een goed ‘gemiddelde’ om de gegevens van de rassen mee te vergelijken.

Door de gegevens van de rassen en die van de controlegroep te vergelijken, is achterhaald welke poliklinieken door de honden van een bepaald ras vaker dan gemiddeld bezocht werden.

Orgaansystemen
Ieder specialisme richt zich op een bepaald orgaansysteem van het lichaam, bijvoorbeeld op maag en darmen, op het bewegingsstelsel of op de huid. Als een ras vaker bij een specialisme gezien wordt, dan is dat een aanwijzing dat aandoeningen aan dat orgaansysteem vaker voorkomen bij dat ras dan bij de ‘gemiddelde’ kruising.

Representatief?
Patiënten die bij een van de verwijsklinieken van de UKG komen zijn geen één op één afspiegeling van de hele Nederlandse populatie. Dieren worden eerder doorverwezen als ze een aandoening hebben waarbij de diagnose of behandeling lastig is en niet door de eigen dierenarts kan worden gedaan. Maar er kan worden aangenomen dat aandoeningen die erg belangrijk zijn voor een ras, doordat ze ernstig zijn of heel veel voorkomen, ook binnen de UKG worden gezien. De database kan daarom wel worden gebruikt om te zien welke aandoeningen voorkomen (kwalitatieve informatie) maar niet om te zien hoe vaak de aandoeningen voorkomen (kwantitatieve informatie) in de hele Nederlandse populatie.

Dieren die actief door de UKG waren opgeroepen om deel te nemen aan een onderzoek naar een bepaalde ziekte, of dieren die alleen naar de UKG kwamen om getest te worden op een bepaalde aandoening via een rasvereniging (bijvoorbeeld omdat de vereniging voor het fokken een test op die ziekte verplicht stelt) zijn niet in het onderzoek meegenomen. Dit zou namelijk een vertekend beeld geven.

Bij het vergelijken van de rassen met de controlegroep is rekening gehouden met het gewicht van de hond, omdat blijkt dat sommige aandoeningen, onafhankelijk van het ras, vaker voorkomen bij kleine dan bij grote honden of juist andersom. Er is daarom onderscheid gemaakt in honden met een gewicht van minder dan tien kilo en honden met een hoger gewicht. Op die manier kan bijvoorbeeld bekeken worden of een aandoening die vaker voorkomt bij kleine honden, bij een specifiek klein ras nog vaker voorkomt dan bij de ‘gemiddelde’ kleine hond.

Onderzoeksperiode
De analyse van de database van de UKG is zoveel mogelijk gedaan over de periode van 2008 t/m 2012, dus vijf jaar. Die periode is gekozen omdat er voldoende dieren per ras in de database moeten staan om betrouwbare (significante) uitspraken over de aandoeningen te kunnen doen, en om toch tegelijkertijd een recent beeld van de situatie te kunnen geven. Voor sommige rassen waren er in die periode van vijf jaar te weinig dieren bij de UKG geweest om betrouwbare gegevens te krijgen, bijvoorbeeld omdat het een ras is dat minder vaak voorkomt. In die gevallen is gekeken naar een periode van 10 jaar: 2003 t/m 2012.

Conclusie kwalitatief onderzoek

Door stap 1, 2 en 3 samen werd duidelijk welke orgaansystemen mogelijk vaker bij ziekte betrokken zijn bij de specifieke rashonden in Nederland dan bij de gemiddelde kruising en om welke ziekten het dan gaat. De gevonden aandoeningen werden ingedeeld in drie lijsten:

A lijst: de aandoeningen uit de meest betrouwbare bronnen en met de meeste relevantie voor de Nederlandse populatie. Van deze aandoeningen is het duidelijk dat ze bij het ras binnen Nederland voorkomen en erfelijk zijn. Deze aandoeningen staan op deze website vermeld als “Belangrijkste aandoeningen voor dit ras in Nederland”

B lijst: deze aandoeningen zijn gemeld in de wetenschappelijke literatuur, maar er zijn geen harde aanwijzingen dat zij belangrijk zijn voor de Nederlandse populatie. In deze categorie schuilen echter wel ziekten die mogelijk in de toekomst in Nederland belangrijk kunnen worden bij het ras. Bijvoorbeeld omdat de aandoening niet in Nederland is beschreven maar wel in landen om ons heen of waarvandaan regelmatig honden van dat ras hierheen worden gehaald voor de fok. Of omdat het wel regelmatig door dierenartsen geconstateerd wordt, maar er nog geen onderzoek is gedaan naar hoe vaak het voorkomt en of er een duidelijke erfelijke achtergrond is. Deze aandoeningen staan op de website vermeld onder het kopje “Overige aandoeningen die bij dit ras van belang zouden kunnen zijn”.

C lijst: deze aandoeningen komen uit de minst betrouwbare bronnen en zullen niet of nauwelijks relevant zijn. Er wordt bijvoorbeeld een ziekte beschreven bij slechts enkele gevallen in het buitenland, of er is geen degelijk onderzoek gedaan of geen erfelijke achtergrond aangetoond. Deze aandoeningen worden daarom niet op de website vermeld.

Latere aanvullingen

Soms komt uit recent onderzoek een nieuwe aandoening naar voren die belangrijk blijkt te zijn bij een ras in Nederland of die in landen om ons heen wordt gevonden en daardoor in de toekomst ook bij Nederlandse honden belangrijk kan worden. In zulke gevallen kunnen deze aandoeningen, na overleg met het Expertisecentrum Genetica, worden toegevoegd aan de A-lijst of B-lijst. Dit is dan vermeld onderaan de informatie per ras.

Kwantitatief onderzoek: Data uit eerstelijns dierenartsenpraktijken

Op basis van het kwalitatieve onderzoek is begonnen met een analyse van welke aandoeningen er gezien worden in eerstelijns dierenartsenpraktijken. Elk ziek dier komt immers eerst bij de eigen dierenarts. Daarom is dit de meest objectieve en betrouwbare bron om in te schatten hoe vaak een bepaalde ziekte bij een ras voorkomt binnen Nederland. Verspreid over het hele land doen enkele honderden dierenartsen mee aan dit onderzoek. In de nabije toekomst kunnen vrijwel alle dierenartsen met dit systeem meedoen. Al deze gegevens worden verzameld en geanalyseerd. Ook hierbij worden honden die als ‘kruising’ staan ingeschreven gebruikt als een controlegroep omdat ze ‘de gemiddelde hond’ representeren.

De gegevens die uit dit onderzoek komen, zullen in de komende jaren steeds worden aangevuld. Van rassen die heel veel voorkomen zijn eerder betrouwbare gegevens bekend dan van rassen die weinig voorkomen. Zodra er voldoende gegevens zijn om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over hoe vaak een aandoening bij een ras voorkomt binnen Nederland, is dat op deze website te zien. Op termijn, als er heel veel gegevens verzameld zijn, wordt het hopelijk ook mogelijk om onderscheid te maken tussen rashonden met en zonder stamboom.